De vikingen waren waarschijnlijk de eersten die de Noorse pony op grote schaal gingen fokken. Zeer waarschijnlijk hebben zij ze gekruist met paarden die ze tijdens hun plundertochten hadden buitgemaakt. Na die perioden is men voortgegaan met het inbrengen van vreemd bloed, twee eeuwen geleden vooral Volbloed. Tegenwoordig wordt het ras zuiver gehouden.
Hij wordt in Noorwegen voor de landbouw gebruikt en werd voor dit doel in de 50er jaren ook naar Duitsland ingevoerd, toen de invoer van goedkope paarden uit Oost-Europa uitviel. Toen door de toenemende mechanisatie de behoefte van de landbouw minder werd en de vraag naar rijpaarden kwam, werd ook het fokdoel gewijzigd. Van het brede diepe gebruikstype ging men nu naar het edelere en drogere type met voldoende schoft en veel gangen.
Ze worden in Noorwegen nog steeds gebruikt als trekpaard. Ze lopen dan langs steile bergpaden met zware lasten op hun rug. Daarbij trotseren ze schijnbaar moeiteloos spiegelgladde bemoste stenen, doornig struikgewas en hindernissen die zijn opgeworpen door lawines. Bevelen of aanwijzingen hebben hun eigenaren niet nodig, ze vinden zelf hun weg. In de Noorse toeristenindustrie draait de Fjord al minstens 100 jaar mee. De boeren verdienen daar in de zomerperiode hun boterham mee.
En dan te bedenken dat het Fjordenpaard lange tijd de spreekwoordelijke ’profeet in eigen land‘ is geweest.Als je naar Noorwegen ging en belangstelling toonde voor het dier, keek men je aan met een blik van: ’je interesseert je toch ook niet voor het paard van de schillenboer?‘ Als gevolgd daarvan zijn er veel Fjordenpaarden in Denemarken, Nederland, Duitsland en zelfs de Verenigde Staten dan in Noorwegen zelf. Ook de kwaliteit van de buiten Noorwegen gefokte Fjorden is vaak beter dan die in zijn thuisland. In Noorwegen is de ’Stichting Fjordhorse International‘ in het plaatsje Nordfordeid opgericht, waar sinds jaar en dag de hengstenkeuring plaatsvinden. Het Fjordenpaard moet het Nationale Symbool van Noorwegenworden, vindt de Stichting en wie is daar niet mee eens?
Het meest gangbare rijtuig vanaf circa 1830 tot begin van deze eeuw was de zogenaamde Karjol, een open eenpersoonswagentje. De karjol was het voertuig van de beter gesitueerden, waaronder doktoren en ambtenaren, die veel profijt hadden van deze snelle ’Porsche‘ onder de rijtuigen. Men kon er de meest onherbergzame oorden mee bereiken, uiteraard alleen in de zomerperioden. Remmen heeft het rijtuig niet. Het Fjordenpaard ervoor krijgt bij afdaling gewoon de vrije teugel en bepaalt zelf hoe het met rijtuig en al het beste vanaf de steile helling naar beneden kan komen.
Een iets grotere wagen, met twee personene naast elkaar, is de Noorse gig. Deze heeft zijn naam ontleent aan het Engelse sportrijtuig dat er veel op lijkt. Een andere Noorse tweewieler is de Sjolkjerre (stoelkar). dit rijtuig wordt vooral in het westen van Noorwegen gebruikt en is niet meer dan een houten bakje op wielen, voorzien van een demontabele zitting. In de winter werden sleden gebruikt.
Noorse tuigen wijken af van die in andere landen. Ze zijn sober en eenvoudig. Dat moet wel, want als het vriest is het zaak zo snel mogelijk en- en uit te spannen, het liefst voordat de vingers bevriezen. Daarom vergt het opgleggen van een Noors tuig weinig handelingen. Zo heeft het zo min mogelijk gespen en wordt ook niet aan strengen getrokken, maar rechtstreeks aan de boom. Het unieke onderdeel van het Noorse tuig is het hövre (soort schoftje) dat bestaat uit een ’brug‘ met twee houten ’schoftklosjes‘. Oude hövre zijn vaak versierd met oude symbolen.